Zondag 26 januari 2025
DERDE ZONDAG DOOR HET JAARLezing uit het boek Nehemia 8,2-4a.5-6.8-10.
In die dagen bracht de priester Ezra het wetboek voor de aanwezige mannen en vrouwen,
en aan iedereen die in staat was het te begrijpen. Dit gebeurde op de eerste dag van de zevende maand.
Op het plein voor de Waterpoort las Ezra de mannen en de vrouwen
en iedereen die het kon begrijpen hardop uit het boek voor,
vanaf het moment dat het licht werd tot de middag.
Allen luisterden aandachtig naar het boek van de wet.
Ezra, de schrijver, stond op een houten verhoging die voor deze gelegenheid was vervaardigd.
Ezra stond hoger dan het volk, zodat iedereen kon zien
hoe hij het boek opende, en op dat moment ging heel het volk staan.
Ezra prees de Heer, de grote God, en heel het volk antwoordde ‘Amen, amen,’
en ze hieven hun handen op, knielden neer en bogen diep voor de Heer.
De Levieten lazen het boek met de wet van God duidelijk voor
en gaven er uitleg bij; zo verschaften ze inzicht in het gelezene.
Nehemia – hij was de landvoogd –, Ezra, de priester en schrijver,
en de Levieten die het volk uitleg gaven, zeiden tegen iedereen:
‘Deze dag is gewijd aan de Heer, uw God; rouw dus niet, en huil niet!’
Het hele volk was namelijk in tranen uitgebarsten toen het de woorden van de wet hoorde.
Ezra zei tegen hen: ‘Maak een feestmaal klaar met lekker eten en drinken,
en deel ervan uit aan wie niets heeft, want deze dag is gewijd aan onze Heer.
Wees niet bedroefd, want de vreugde die de Heer u geeft, is uw kracht.’
Psalmen 19(18),8.9.10.15.
De wet van de Heer is volmaakt:
levenskracht voor de mens.
De richtlijn van de Heer is betrouwbaar:
wijsheid voor de eenvoudige.
De bevelen van de Heer zijn eenduidig:
vreugde voor het hart.
Het gebod van de Heer is helder:
licht voor de ogen.
Het ontzag voor de Heer is zuiver,
houdt stand, voor altijd.
De voorschriften van de Heer zijn waarachtig,
rechtvaardig, geheel en al.
Laat al mijn spreken en denken
voor U aanvaardbaar zijn, Heer,
voor U, mijn rots en verlosser.
Uit de 1e brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 12,12-30.
Broeders en zusters, het menselijke lichaam vormt met zijn vele ledematen een geheel;
alle ledematen, hoe vele ook, maken tezamen een lichaam uit. Zo is het ook met de Christus.
Wij allen, Joden en heidenen, slaven en vrijen, zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest
door de doop één enkel lichaam geworden en allen werden wij gedrenkt met één Geest.
Een lichaam bestaat nu eenmaal niet uit een lid, maar uit vele leden.
Veronderstel dat de voet zegt: 'Omdat ik geen hand ben,
behoor ik niet tot het lichaam', behoort hij daarom niet tot het lichaam?
En veronderstel dat het oor zegt: 'Omdat ik geen oog ben,
behoor ik niet tot het lichaam', behoort het daarom niet tot het lichaam?
Als het hele lichaam oog was, waar bleef dan het gehoor?
Als het helemaal gehoor was, waar bleef de reuk?
In werkelijkheid echter heeft God de ledematen en organen
elk afzonderlijk hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij het gewild heeft.
Als zij alle samen een lid vormden, waar bleef dan het lichaam?
In feite echter zijn er vele ledematen, maar slechts een lichaam.
Het oog kan niet tot de hand zeggen: 'Ik heb je niet nodig',
en evenmin het hoofd tot de voeten: 'Ik heb je niet nodig'.
Nog sterker, juist die delen van het lichaam die het zwakst schijnen te zijn, zijn onmisbaar.
En die wij beschouwen als minder eerbaar, omgeven wij met groter eer.
Onze minder edele ledematen worden met groter kiesheid behandeld;
de andere hebben dat niet nodig. God heeft het lichaam zo samengesteld,
dat Hij aan het mindere meer eer gaf,
opdat er in het lichaam geen verdeeldheid zou zijn
en de ledematen eendrachtig voor elkaar zouden zorgen.
Wanneer een lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden;
wordt een lid geëerd, alle delen in de vreugde.
Welnu, gij zijt het lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit lichaam.
Nu heeft God in de kerk allerlei mensen aangesteld, ten eerste apostelen,
ten tweede profeten, ten derde leraars; voorts zijn er wonderkrachten,
dan gaven van genezing, hulpbetoon, bestuur en velerlei taal.
Zijn soms allen apostelen, allen profeten, allen leraars, allen wonderdoeners?
Hebben allen gaven van genezing? Spreken allen in vervoering? Kunnen allen uitleg geven?
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 1,1-4.4,14-21.
Reeds velen hebben getracht de gebeurtenissen te verhalen die onder ons hebben plaats gevonden
aan de hand van de gegevens, welke ons werden overgeleverd door mensen
die van het begin af aan ooggetuigen waren en in dienst van het woord zijn getreden.
Vandaar, edele Teofilus, dat ook ik besloot ‑ na van meet af aan
alles nauwkeurig te hebben onderzocht ‑ voor u een ordelijk verslag te schrijven,
met de bedoeling u te doen zien, hoe betrouwbaar de leer is waarin gij onderwezen zijt.
In de kracht van de Geest keerde Jezus terug naar Galilea en men sprak over Hem in heel de streek.
Hij trad nu op als leraar in hun synagogen en werd algemeen geprezen.
Zo kwam Hij ook in Nazaret, waar Hij was grootgebracht, ging volgens zijn gewoonte
op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen.
Ze reikten Hem de boekrol van de profeet Jesaja aan. Hij opende de rol
en vond de plaats waar geschreven stond:
De geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft.
Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen,
aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, en aan blinden, dat zij zullen zien;
om verdrukten te laten gaan in vrijheid,
om een genadejaar af te kondigen van de Heer.
Daarop rolde Hij het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten.
In de synagoge waren aller ogen gespannen op hem gevestigd.
Toen begon Hij hen toe te spreken: 'Het Schriftwoord
dat gij zojuist gehoord hebt, is thans in vervulling gegaan.'